XIX.
Straat bij avond.Nauw slaat de Zon zijn stralen-wajer dicht En snelt omhoog nog slechts één bundel licht Of reeds langs dubbele vuurgierlanden-lijn Der winkels schommelen bamboe-stengels schijn Van lampions om menig geel gezicht,
Maar di langs d’ingekeepten haardos zwicht.
In kraft-, peer-, bolvorm hangt als gouden wijn Hun brand, waarvan ze’ als kleurig matglas zijn Doorgloejd, en waarom lakzwart randen staan. Dan in de huizen langs papierwand gaan Mens-schaduwen: een buigt, een ander wuift,
Een — eerst slechts romp — stijgt, wijkt, strijkt
[nader, schuift
Plots weg. En klimmend ziet het elpen manemom Chinese schimmen-mimen, druk en stom.