XIII.
Zijdeteelt.Zich rekkend, krimpend als van lampion ’t Papiergerimp kruipt in den heten noen De zijrups over ’t donzig, zon-nat groen Van moerbeiblaren, waar hij stof uit won Voor dradenweefsel om daar zijn kokon Dan in te hangen, di fel geel tot kloen Of vlos word afgewield, nadat hij koen — Uit bruine huls ontpopt — de lucht begon Te’ omvamen, dien in vlinder-staat verliet.
Zo rijk gevoed door aarde-groen, met kracht Der Werkelikheid, gedrenkt door gouden zon Der Fantazi, schept dichters ziel en spon Zich in zijn werk gans weg, tot hij 't volbracht En ’t als gewiekt voor hoger staat ontvlied.