VI.
Mongoolse Stemming.De bonkels, schakels gasgoud kim-ver zwichten Langs straat-, aan straatbaan saam, lantarens kijken Eenzaam uit groen, waarin ze weer verwijken,
Nu ’k Amsterdam doordool. De lichten, lichten Staan als in kappen, spits-mongools; er richten Zich draken-paren langs hun brons op, lijken De koppen van elkaar gedraajd te prijken Om strijd met wreden muil. De standaards spichten Als kaarsen vroom bij honderden ontstoken In blauwe tempelhal, waaraan ontloken De sterren goud heenspetten, vuur-chrizanten,
Di Kami’s kunstig in figuren plantten J)
Om Boeddha’s hoofd, reus, hoog de Stad
[ontgrauwend,
Blind voor d’omflonkering slechts zich zelf
[doorschouwend.