XXX.
De Val van Rome.Ik ben geen dichter, di zich voelt versmeten Uit vreemde wereld, di hij rijzen ziet,
Haar herfstig-somb’ren aanblik wil vergeten En in gedroom naar oude tijden vlied;
Wien ’t lijkt, alsof geen schakel uit den keten Der Evoluutsi hem verbinding bied Met Hede’ en Toekomst en di toch verbeten Vloekt al wat d’Eew van ’t Eertijds leven liet. Ik treur niet meer, wanneer ik aan de luchten Den draf van adels-dronken ridderstoet Of ’t plechtig aangegleden praalvertoon Van Rome’s Kerk gestoord zi en vervluchten Door walm van ’t uit fabriken hevelend roet Als spuwde d’Aarde golpen somb’re hoon.