XXV.
De Kogo.Zoals na d'eerste donder plots de lucht Stof, mensen, bladeren van de wegen vaagt — Nu plutteren druppels tot, versneld, gerucht, Razen van regen aanvaart — zo, gejaagd,
Nam ’t volk voor naderend hoefgeglop de vlucht, Als van den mantelzwier der wacht omvlaagd De Kogo ») aantoog, elk voor ’t hoofd beducht. Want sterven moest de onderdaan, di ’t waagd’ Eén blik te heffen naar den palankijn Van goud, waar achter violet gordijn Ze’ in ’t wit — met zwarte draken overkringd, — Door ebben aureool van ’t haar omringd, *) School, mysties gloejend ’t adelaarsgezicht 8)
Als door den gloed der keizersvlag omlicht.