XVII.
In oude tijden....•
En op der Hoofdstad hoogste tempeldak,
Waar men den Zonne-Adelaar hulde bracht,
Als hij des morgens zegenend van zijn strak Gespannen zwingen licht afvlaagde, placht Men vuur tot sein te branden. Dan ontstak ’t Van fort tot fort een weer-sein, dat bij nacht Zo orders schoot door ’t Rijk en op dat vlak Een toorts van wijsheid scheen der sterrenwacht. En wi tot lering van een vreemden stam Atlantis’ priesters opzocht, scheen di vlam Als bliksem flitsend over d’Oceaan Alom zo’n licht van weten op te slaan,
Waar ’t wichelaars-oog verrukt der sterrental Omkringde als dorre prairiën regenval.
2