VII.
Saluutschot.Langs nachtblauw als met kruitgewolk bezwaard Spicht mast en ra op kruiserforten aan,
Wier rompen in lichtgrijze pantsers staan Dik van de kiel, tot waar de wacht rond staart In ’t hoogst balkon. En van hun bruggen klaart — Wijl uit de pijpen dreigend vlammen slaan En roetrook poeft — aan elke flank een spaan Van booglicht, dat hel-ernstig hunne vaart Ombreed. — Een knal!... En drimaal zinkt en stijgt ’t Blank dundoek, waar de Zonbal scherp in bloed, Als vreemde vlaggenvlucht het want doorrijd Van d’Europese vloot, di hen omtijgt En met geboenk, ver donderend, wedergroet:
’t Modern Japan als Grote Mogendheid.