57
IX
VOLKEREN«MORGEN
Gegroet, cobors x) met groene koepelronden,
Die tempels soms van ’t Toekomst«Land mij leken En dan m’een plechtig Zondags«bong’len zonden,
Met drang van koorgezang mijn ziel doorstreken. ’kWil met den stouten waan der Slaven breken,
Die Ruslands wereldheerschappij verkondden,
Want reeds zie ’k in mijn vlucht naar verder streken Ook den Mongool een mateloos Rijk zich gronden, ’tls me of daar troostend de pagoden*torens Hun luifels voor geknechte volken breiden,
Moed schenken door ’t opspitsen hunner horens Al wie ook daar een niewen dag verbeiden En reeds hun schellen met de randen schouwen Naar d’Aarde’ in aller Volkeren morgen*blauwen.