51
III
SERENADE
Als zanger, die voor liefste’s woning beid,
Het rechterbeen spitst vóór, de linkerhand Omslankt den samiseng, 1), de rechter spant Toontonkeling van een lied, dat hem geleid,
En schouwt wat wajertaal ze’m tegenspreid:
Of zij d’afhoengi 2) achter ’t kapsel plant Als aureool en vleiziek naar één k’ant ’t Gelaat en ’t zwart getoet der haren glijd,
Of dat de zangstroom, die zijn monde«wel Als wierook uitstijgt, welke opwaarts duft,
Als wolk van geur verjaagd word, weggepuft: Zo lees ik, Muze, uit uw wajerspel Of ge’ u afkeurend heenwend van mijn kunst Dan wel die toewuift met gebaar van gunst.