I
FOEJIüNOHANA *)
I
PROLOOG VOOR ANNO 2558 (1898)
DER
Japanse Tijdrekening,
Jaar 30 2)
VAN
MOETSOEsHiTO S 8) MEkDZJI 4)
In DzjbPomKoeé, 5) waar een eew’ge brand Van heilig bloemvuur naar de Zon vervlied, Waar men in parasol en in chrysanth ’t Beeld van het Licht alom vervuldigd ziet, Kleurt alle maanden bloemtooj, daar dit land Haar trouw steeds niewe stuifmeebwierook bied En de kalender word in kunstenaars hand Door kleur en dicht daar tot één bloemenlied. Nu zie ’k de Muze als een moesmé 6) mij Twaalf wajers als fana koyomi 7) reiken Met bloej van kunst, die naar den tijd er tiert, Moog z’allen zo’n omfleurde verzemrij ’t Geplooj van wajers, twaalf in tal, ontstrijken, Die ’t Niewe Jaar met Niewe Kunst doorsiert.
Wereld-Bouw 4