9
Toen Christus werd gekruisigd en in de zijde gestoken met de lans van een romeins soldaat, ving Jozef van Arimathea diens bloed op in den Graal, waarmee hij het Paasmaal had gehouden. Die kelk was afkomstig uit een reusachtige jaspis, ontrukt aan de kroon van Lucifer, toen hij als Stedehouder Gods, als leidsman der engelen tegen den Heer in opstand kwam uit naijver op den Mens, die door zijn eigenschappen in heerlikheid hem gelijk dreigde te worden. Lucifer werd daarom met de hemelse oproer« lingen neer geslingerd in de hel. Een Seraf greep die Steen en sleep hem tot een beker, welke door de engelen ter aarde werd gedragen en later bewaard werd in een prachtige tempelburcht, voor dit kleinood gebouwd, de Montsalvat. Daarvan bleef de ligging aan iedereen, be* halve aan de Graal«Tempeliers, onbekend. Ook voor zijn bewakers en vereerders tevens, de Zwaanridders en hun Koning, bleef de Steen meestal verborgen. Toch werd hij hun soms onthuld vertoond. Hij verleende hun ook op afstanden, waar zij zich ter wereld mochten- bevinden, wonderkracht door het Bloed van Christus, het simbool van de bevrijding door de Gratie Gods. Elk jaar daalde de Duif, als simbool van den H. Geest, uit den hemel neer om aan die Kelk opniew kracht te verlenen. Van verre trok hij zelfs hen aan, die door hun geboorte, hun aanleg, bestemd waren om den Graal te dienen, dus als chevaliers de grâce, d.i. : als ridders en monniken tegelijk, als een soort tempeliers, die niet tot die waardigheid werden geslagen door Paus of Keizer, maar alléén door de Gratie Gods. Niemand dan zij kon den weg tot den Montsalvat vinden en gelijk de Graal omhuld bleef, moesten zij ook, eenmaal in die Orde opgenomen, hun naam en aard en de plaats, waar zij vandaan kwamen, getrokken door hun