veel knapper in dan ik, maar ik kokhalsde, en toen wist ik het en zei: 'Linzesoep is van vies water gekookt.'
'Eet je bord nou maar leeg,' zei tante, 'dan krijg je straks bibbertjespudding.'
En weer lachten ze, want bibbertjespudding was hiin woord, dat hadden zij ontdekt voor de doorschijnende, trillende gela-tinemassa die wij thuis nooit aten, want gelatine maken ze van gekookte beenderen, had vader gezegd. Ha, bibbertjespudding. Ik lachte met ze mee. Dat moest je doen, lachen om hun grapjes, want zij waren veel geestiger dan wij thuis, en knapper, en veel fatsoenlijker.
Tante Roosje kwam Karl en Loetje een nachtzoentje brengen. Zou ik er ook een krijgen? En Maurits? Zij bukte zich over mij heen, ik voelde haar lippen op mijn voorhoofd, en voorzichtig aaide ik over die plek toen zij 'welterusten' had gezegd en verdween, en ik was opgewonden van blijdschap. Misschien was zij toch wel lief. Ze had tenminste niet zulke gekke haren als moeder, en ook geen wratje op haar gezicht.
Toen kwam vader ons halen.
'Hier,' zei hij en gaf me een langwerpige etui met geribbeld mica ervoor. Plaatsjes waren er ook bij, die je er langzaam door kon schuiven en waarvan de figuren gingen bewegen als levende beelden. Maurits kreeg alleen maar een bal, je kon wel zien dat hij nog klein was.
Doklaan
Een etage in een groot vierkant huis van witte baksteen. Vreemde meubels. 'Ga niet op die stoel staan, ze zijn niet van
27