ervan afhangt. Beter is misschien: je geluk. Een goeierd is hij wel, Rudolf. Steeds als ik met moeilijkheden kwam zei hij: 'Nou ja, het is maar een film moet je denken.' Voor zichzelf gooit hij er de zweep over, alsof hij de kans van zijn leven moet grijpen.
Ook dat doet me aan het verleden denken.
In de tijd van onze 'Algerijnse' samenwerking joeg Michel als een bezetene de hele boel op, en ik holde, de tong uit de mond, buiten adem achter hem aan.
Ik zou Rudolf willen waarschuwen voor een onherroepelijke reactie, en denk dan: hou je bek op elkaar, jij wil altijd voor iedereen zorgen, hij weet heus wel wat hij doet.
16 mei Gisteren was de filmploeg er, voornamelijk voor Bep. Het gesprek heeft langer geduurd dan Rudolf mij had gezegd: zeker twee uur. Ik maak mij wel zorg om Bep, al heeft Rudolf het heel goed gedaan. De cardioloog die Bep het gesprek toestond, heeft het wel goed begrepen. Wel heeft zij na afloop even moeten klappertanden, als reactie op de spanning. Het fijne is, dat Bep zo goed met de filmploeg kan opschieten. Zij geniet ervan als de 'jongens' er zijn, bemoedert ze een beetje, en meer dan dat: zij is ook een moeder die er bijhoort.
Zelf heb ik ook nog iets moeten doen: de brief voorlezen die ik Rudolf heb gestuurd, nadat ik besloten had, niet mee te gaan naar Parijs.
Het gevolg ervan was wel, dat wij vandaag op zondagochtend zijn doorgegaan. Vanmorgen om half 5 was de ploeg al hier, omdat ik op de dijk tegenover ons huis tegen zonsopgang moest heen-en-weer-lopen, terwijl in de film dan het eerste interview met Rudolf, waarin ik vertel waarom ik besloten heb niet mee naar Parijs te gaan, wordt verwerkt.
In mijn herinnering zit er een element van ontmoediging, zo je wilt van demoralisatie in dat gesprek. Waar komt dit vandaan? Ik moest onmiddellijk denken aan de brief van Trotski aan de beweging in Europa, waarin hij fel protesteert tegen de onverschilligheid met betrekking tot Moskouse processen, zegt dat een beweging die onverschillig staat tegenover dergelijke laster, of althans zich er niet tegen te weer stelt, aan demoralisatie wordt blootgesteld. Zo is het mij vergaan.
Maar dat is het niet alleen.
Het gevoel, door Michel in de steek te zijn gelaten toen hij mij niet meer nodig had, heeft mij een hevige schok gegeven, die ik slechts kan verklaren uit wat Erikson over de jonge Luther heeft geschreven. Ik
72