en me bij zijn terugkomst attent gemaakt op Michel Pablo, 'een Griek, die de belangrijkste leider is,' en wiens echte naam Raptis was.
Op het Gare du Nord stond Michel op mij te wachten, wat niet altijd gebeurde, maar wel bevestigde hoe sterk onze band was. Waarschijnlijk wilde hij iets met mij bespreken voor de zitting van het Internationaal Secretariaat, vanwege de een of andere crisis, die altijd wel dreigde of woedde, en de te volgen taktiek. Toen hij mij met Piet uit de trein zag komen, maakte hij me na diens vertrek hevige verwijten. Hoe ik ertoe kwam, met iemand die uit de Vierde was gedeserteerd samen te reizen, wilde hij weten.
Zoiets was al vaker voorgekomen. Toen Marcel Bleibtreu, een der leiders van de Franse trotskistische beweging de kuierlatten nam, sprak Michel sarcastisch tegen mij over ton ami Bleibtreu, ofschoon we toen al geen vrienden meer waren, en ofschoon diens breuk met de beweging volkomen buiten mij omging.
Zou Michel tegenover mij nu ook een dergelijke houding innemen?, vraag ik me angstig af. Maar ik ben toch dertig jaar actief geweest. Toen de nood voor hem het hoogst was, was ik de vriend op wie hij kon rekenen, door dik en dun. Dat vergeet je toch niet, Of wel? Dankbaarheid is een schaars consumptie-artikel, zeker in de politieke beweging. Daar stond tegenover dat hij me, toen ik al niet meer actief was, eens een briefje schreef met de wens me in de buurt van de grens te ontmoeten, zomaar, niet om politieke redenen, uit vriendschap. Een uurtje was voldoende. Ook schonk hij mij zijn boek Autogestion over arbeiderszelfbestuur in Algerije met de opdracht: Avec toute mon amitié. Waar is, dat ik nog niet formeel met de beweging had gebroken, en dat het pogingen waren me er weer bij te betrekken.
Met die filmdrukte haal je alles overhoop. Gisteren zag ik een foto van mezelf als baby van misschien tien maanden. Stralende ogen, energiek. Ook vrolijk, een vrolijkheid die ik al jong heb verloren, en die zich nog slechts uit in mijn spot, dus indirect.
Veel foto's uit mijn eerste levensjaren zijn er niet meer. Een was er, waarop ik als kereltje van een jaar of drie benen had zo krom als een hoepel, wegens Engelse ziekte. Echt een oorlogskindje, en zo heeft deze eeuw van oorlogen en revoluties, om met Lenin te spreken, mij getekend vanaf mijn prille jeugd. Ik heb er eens een verhaaltje over geschreven voor het tijdschrift war van arbeidersdichters, uit Rotterdam. Op uitdrukkelijk verzoek. Het verhaaltje is nooit opgenomen, en me nooit teruggestuurd, reden onbekend.
Ik heb de laatste dagen veel last van mijn maag, en ga er morgen mee naar de dokter.
22