vergeet. Ze herinneren me aan mijn jeugd, waarin mijn vader of moeder wel één keer per dag zei: 'Ik ben de baas, versta je dat.' Intussen stond ik nog steeds voor de politiecommissaris op mijn beurt te wachten om te worden verhoord, en had mijn prevelementje al klaar. 'Misschien weet u iets van de arbeidersbeweging,' zou ik zeggen. 'Ze hebben allemaal verstek laten gaan om de Algerijnen te helpen. Toen hebben ze ons gevraagd. Wat moesten wij doen? Wij konden toch niet anders doen?'
Waarschijnlijk verwachtte de commissaris een dergelijke reactie van mijn kant, en schoof verlegen het vel papier op zij waarop hij proces-verbaal van mijn verklaring moest maken.
Wat zo'n droom verder ook moge betekenen, het goede ervan is dat hij mij opweg heeft geholpen met mijn dagboekaantekeningen van vandaag. Nu weet ik ineens dat een dagboek geen roman is, die geserreerd naar zijn einde toeloopt, maar een mengeling van gebeurtenissen, verbonden door een centraal thema, in dit geval: de film.
Vanmorgen was er een brief van Wouter Gortzak, waarin hij mij schreef dat ik met mijn stukjes voor Het Parool 'risico's liep', welke liet hij niet weten. Daar moet je even om lachen als je weet welke risico's mij zoal tijdens dit stukje mensenleven hebben bestormd.
En toch hield de brief mij behoorlijk bezig. Had ik niet over mijn ervaringen met Annie M.G. Schmidt of Gerard (van het) Reve tijdens mijn Parooi-tijd mogen schrijven? Hoe kun je als schrijver zwijgen over zulke ervaringen? Of ging ik 'te ver' met mijn stukje over Piet van 't Hart? Hij is nu eenmaal de enige Nederlander geweest, die tijdens de mei-dagen in 1937 in Barcelona door de opoe* werd gearresteerd.
Maar waarom zeur ik zo over Het Parool, terwijl het dagboek over de film gaat? Piet van 't Hart, wie maakte nog meer moeilijkheden over Piet van 't Hart?
Ik moest in de vijftiger jaren naar Parijs voor een zitting van het Internationaal Secretariaat.' Op het Centraal Station kwam ik Piet tegen, die ook naar de lichtstad moest. Hij was al geen lid meer van de beweging, maar tijdens de bezetting hadden we samen in de leiding van onze groep gezeten. Zijn vertrek had zich niet zonder gekrakeel voltrokken, iets waar ik een slecht geweten aan had overgehouden, omdat hij in Spanje en tijdens de bezetting zijn mannetje had gestaan. Je kan niet aan de gang blijven, en we gingen gemoedelijk bij elkaar in één coupé zitten. Ik was niet al te openhartig over het doel van mijn reis, al was het flauwekul, want Piet had als eerste van ons na de oorlog deelgenomen aan een zitting van het Internationaal Executief Comité,
21