Kopje onder, geen gedonder, In de majem, met een plons.
In de majem, in de bajes, Ook dit huis is onderwereld, Samen zijn wij onderwereld, Kiepeltonnen voor het gajes.'
Toen zij de laatste regel van hun liedje zongen, vormden zij met handgebaren een kiepelton, knepen met duim en wijsvinger in hun neus, veegden met een vinger langs hun bilnaad, tilden een denkbeeldige deksel op om met afgewende hoofden het vuil van hun handen in de ton te slingeren, trokken gebarend hun broeken omhoog en hervatten hun rondedans. Een van hen bleef echter staan, loerend of iemand hem door het kijkgaatje in de deur kon bespieden, sloop weer achter het scherm om de kiepelton en trok zich met haastige rukken af.
Volkomen verstijfd stond Jules in hun midden, niet goed wetend hoe zich te gedragen. Een van de medegevangenen liep naar hem toe en legde een hand op zijn schouder: 'Kom jö, doe niet zo verlegen. Hier zijn we allemaal één pot nat, één toet mèm, niet waar jongens?'
'Jaaaaaa,' werd er in koor geantwoord.
'De vijand staat aan de andere kant, niet waar boeven?'
'Harrekidarrekie,' luidde nu het antwoord.
De man vervolgde: 'De vijand, met zijn ploertendoder en zijn...' even dacht hij diep na, en riep... 'bril-
80