5 De kneusjeslijst
Op een door stenen muren aan weerskanten afgesloten luchtplaats, met betralied dak en voorzijde, liep Jules heen en weer.
'Al vertel je dat je geen dief bent, een kneus ben je in ieder geval,' meende de man die naast hem liep, en om zijn woorden kracht bij te zetten riep hij 'jongens, kom eens hier,' waarna een aantal medegevangenen een kring om Jules vormden, een rondedansje maakten en in koor zongen:
'Wij zijn de zélfkneusjes, Wij hebben ons zelf gekneusd, En als ons een ander wil kneuzen, Die slaan wij dan bloedende neuzen.'
Schaterend sloegen zij zich op de dijen, veegden de tranen uit hun ogen, sprongen om hem heen en riepen: 'Kneus, kneus, jodenneus.'
Verbijsterd stond Jules in hun midden, en toen zij hem vroegen hoe hij in de onderwereld terecht was gekomen, en hij daar verbaasd op reageerde, hadden zij weer dadelijk hun antwoord klaar:
'Onderwereld noemt men ons, En men douwt ons altijd onder,
79