les een beroep op haar deden.
Jules voelde zich schuldig om zijn verwijten aan Dirkje en zag haar voor zich zoals zij werkelijk was: een knappe, atletisch gebouwde vrouw met goudblond haar, dikke omkrullende lippen en een modieuze bril die haar profiel sterker deed uitkomen, energiek en toch goedmoedig, maar met een weerloosheid tegenover de grillen van mannen die hem onbegrijpelijk voorkwam.
'Wat zeg jij van deze grafkelder?' vroeg hij ten einde raad aan Sjoerd Schilfers, een veertigjarige collega met wie hij altijd goed had kunnen opschieten, die zich permanent minderwaardig had gevoeld omdat hij een mulodiploma bezat, totdat hij op aanraden van Jules naar de avond-hbs was gegaan en elke vrije minuut over zijn boeken gebogen zat, vol minachting voor iedereen die dommer was dan hij. Hij keek even op en lispelde: 'Laat mij er alsjeblieft buiten.'
'Geen sjoege meer geven,' dacht Jules, 'hij doet maar zijn broekie vol,' en keek om zich heen wie er nog meer waren.
Louis Kwaterman ontbrak op de afdeling. Waar was dat magere scharminkel nou weer? Verbaasd was hij niet over zijn afwezigheid. Bij het minste geringste smeerde Louis 'm van de afdeling en zwierf door het gehele gebouw. Hij was wees, altijd hongerig, en soms peuterde hij met genoegen in zijn neus of in een oor om het eindprodukt te bekijken en aan zijn haar af te vegen. Dom was hij allesbehalve. Hij loste buitenlandse puzzels op met bovennatuurlijk gemak. Hij rookte de ene sigaret na de andere, waarvoor hij de
52