Toen Dirkje was vertrokken voelde Jules zijn neusvleugels trillen, terwijl de spierballen van zijn bovenarmen prikkelden en als ballonnen schenen op te zwellen. Niet begrijpend bekeek zuster Wietske de koortsthermometer, controleerde zijn polsslag, schudde het hoofd, en besloot tegen alle voorschriften in Jules voor het middaguur een slaappil te geven waar de sterkste zenuwen het tegen moeten afleggen, dan zou hij wel tot rust komen.
Nauwelijks had Jules zijn ogen gesloten, of hij zweefde weg. Toen hij naar binnen stapte, heerste er een doodse stilte, en op zijn 'goeiemorgen' werd nauwelijks geantwoord.
'Jullie zijn ook gezellig,' merkte hij verbaasd op, 'wat is hier aan de hand?'
Het eerst keek Koert Duikersloot op, slikte, en snauwde tegen Jules: 'Jij moet niet zoveel praatjes hebben omdat je toevallig weer komt werken. De afgelopen week hebben we het ook zonder jou klaargespeeld. Denk maar niet dat je onmisbaar bent.'
Dat was de brutaliteit ten top. Duikersloot, altijd van iedereen afhankelijk omdat hij nooit zeker was van wat hij deed, die je fluisterend, apart in een hoekje om raad vroeg om tegenover de anderen geen flater te slaan wegens zijn tekort aan kennis, had ineens de grootste mond.
Eerst wilde Jules hem uitvloeken. Jeltje had hem echter zo op het hart gedrukt dat hij voorzichtig moest zijn, dat hij zich vooral tegenover Duikersloot-die-gluiper niet moest laten gaan, dan zei hij misschien domme dingen waar hij later spijt van kreeg,
49