met de arts van het ziekenhuis gaan praten om te vragen of de man niet kon worden geopereerd. Het bleek al te laat te zijn. 'Hij ziet er nu nog stevig uit,' antwoordde de arts, 'maar over een half jaar is het afgelopen met hem.' En inderdaad was zijn vriend dagelijks achteruitgegaan. Steeds vaker lag hij kreunend in bed, de pijn vervloekend zonder te weten wat er met hem aan de hand was. Verwaarloosde kou. Longontsteking. Hees, nauwelijks verstaanbaar, had hij Jules gevraagd of die misschien wist wat hem mankeerde, en Jules had geprobeerd zijn blik niet te ontwijken, niet te stotteren en vooral geen kleur te krijgen, en zo te liegen dat hij het niet merkte, om dan in argwanende ogen te kijken die hem schenen uit te kleden. Steeds vaker had hij hem verdoofd door pijnstillende middelen aangetroffen. Jules herinnerde zich dat zijn vader hem gewaarschuwd had tegen het roken van sigaretten, en vooral tegen het inhaleren, zonder dat hij er zich iets van had aangetrokken. Het had hem geprikkeld om het juist te doen. Hij begreep niet wat hem toen bezield had, en weer zag hij het gezicht voor zich van zijn vriend, die - even tevoren gestorven - gestikt was in zijn eigen longen, een doek onder zijn kin gebonden om het in model te houden. De ziekte had zich geopenbaard, kort nadat de vrouw van zijn vriend was gestorven. Hij had er met hem over gesproken op zijn ziekbed, was teleurgesteld geweest dat Jules op de begrafenis had ontbroken, maar men had het hem pas een maand later verteld, en misschien was het daarom dat Jules, zich ten onrechte schuldig voelend, geen dag had
166