om de draad weer te pakken te krijgen.
Dokter Visioen had al een half uur aandachtig naar Jeltje geluisterd, ofschoon hij onder normale omstandigheden al na enkele minuten geïrriteerd raakte als een patiënt te veel woorden gebruikte. Dat ze op die afdeling werden ontslagen wist hij allang, al mocht hij er niet over spreken. Wat maakten die mensen zich druk. Je had de werklozenverzekering of de wao, of ze kregen een andere betrekking, wat deed het ertoe? Ze maakten een kabaal alsof ze naar de slachtbank werden geleid. Allemaal, stuk voor stuk, waren ze al bij hem geweest om een beroep op zijn medewerking te doen. Ze dachten zeker dat hij een wonderdokter was, of dat hij op het werk iets te vertellen had. Het zou hem niet verbazen als hij ook nog eens aan de beurt kwam. En toch was hij ontroerd door de wijze waarop Jeltje voor haar man vocht, en om haar bij te vallen, zei hij: 'Assij broeza...'
Met wijde ogen had Jeltje hem aangekeken. Hoe vlug haar gedachten ook werkten, en hoe vernuftig zij de half ingeslikte klanken van dokter Visioen ook voor zichzelf tot woorden vormde alsof zij aan het scrabbelen was, zij kon er nu geen touw aan vastknopen.
'Wat bedoelt u, dokter?' vroeg zij voorzichtig, bang hem kwaad te maken omdat hij geen tegenspraak duldde, iets waar Jules wel eens over had geklaagd. Zij sprak de woorden zo langzaam en duidelijk mogelijk uit, haar lippen bewegend alsof zij een dove toespraak, om hem aan het verstand te brengen dat hij zich nader moest verklaren.
162