Geruime tijd voor zijn komst nam Jeltje plaats op het bankje, waarop de patiënten op hun beurt wachtten. En nauwelijks zag zij dokter Visioen binnenkomen, of zij greep hem bij de lapel van zijn jas. Niet op een ruwe wijze die hem tegen haar had kunnen innemen, veeleer als een dringend gebaar, om hem te doen begrijpen dat hij niet door mocht lopen alvorens naar haar te hebben geluisterd.
'Wiltmij?' vroeg hij kortaf maar niet onvriendelijk.
'Ik moet u absoluut spreken, dokter, nu meteen, want morgen komt mijn man uit het ziekenhuis. Laat mij alstublieft even voor. Ik zal heus niet te veel beslag op uw tijd leggen.'
Met een knikje van zijn hoofd gebaarde dokter Visioen, dat Jeltje hem naar de spreekkamer moest volgen. Hij wees haar een stoel aan en vroeg: 'Wam-meekankudiense...'
'U moet Jules helpen, dokter. U weet ook wel dat hij een goeie man is. De dreiging met ontslag heeft hem erg zenuwachtig gemaakt. Hij droomt ervan, nachtmerries zijn het gewoonweg, en ik maak me verschrikkelijk ongerust.'
En zo vertelde zij hem tot in alle details wat er aan de hand was, waarbij zij bij het allereerste begin aanving, gewend als zij was haar gedachten nauwkeurig te ontplooien als zij eenmaal aan het vertellen raakte. Elke stoornis, elke verkorting van de weg - en daar drong Jules nogal eens op aan als hij ongeduldig werd door de lengte van haar betoog - bracht haar van haar stuk, waarna zij dan opnieuw moest beginnen
161