secondewijzer, zij met zachtjes bewegende lippen meetelde en onmerkbaar het hoofd schudde, had Jules voorzichtig de meter tussen zijn billen uitgetrokken, om hem er gauw weer in terug te duwen voor zij ernaar zou vragen.
Jeltje, die middag bij hem op bezoek, schrok van de blosjes op zijn konen, zijn te snelle ademhaling, zijn opgewonden stem, zijn glazige ogen, vroeg zich af wat er gebeurd kon zijn sinds het laatste bezoek.
'Is er iets met je aan de hand?'
'Ik heb zo naar gedroomd,' antwoordde Jules, 'wat het precies was weet ik niet meer.'
'Denk er eens over na,' drong zij aan.
Het lukte Jules evenwel niet, de beelden weer in zich op te roepen.
'Is er dan iets anders?' vroeg zij weer.
'Ik was bang dat ik dood zou gaan wanneer ik in slaap viel. Je ziet, ik heb het overleefd.'
Bij het verlaten van het ziekenhuis voelde Jeltje zich steeds ongeruster worden. Er moet iets zijn, maar wat? Misschien had het bezoek van zijn collega's hem erg aangegrepen. Zij had hun uitdrukkelijk verboden om over het aangekondigde ontslag met Jules te spreken, hoewel hij hun spanning aangevoeld kon hebben, of ze hadden zich niet aan hun woord gehouden. Het was ook een schande, mensen met ontslag te dreigen omdat zij een dagje ouder werden. En als bij ingeving besloot zij, dokter Visioen op te zoeken en hem te vertellen hoe zij over de hele gang van zaken dacht.
160