laten komen ging hij erbij meezingen.
Voor de zoveelste maal kwam de nachtzuster naar hem toe om te mopperen dat hij de andere patiënten wakker maakte met zijn lawaai. Moeizaam probeerde hij zich te herinneren waar hij die uitdrukking ooit had gehoord, 'Lawaaie, lawaaie', een rouwstoet trok voorbij. Het voorste paard veranderde in een melkkannetje, kokende melk stroomde uit de tuit. Een orgel speelde een liedje dat hij op het jodenschooltje had geleerd en hij neuriede een ogenblik 'mongaut-soer'. Het werd doodstil in de donkere zaal, waar Jules een blonde vrouw een hand moest geven. 'Mijn man heette ook Jules, ja Jules, ja Jules,' zuchtte zij tegen hem, kuste hem, 'maar ik ben je tante niet, wat dacht je wel' en voor zijn ogen veranderde zij in een sfinx, die voor zich uitstaarde. Toen hij door wilde lopen struikelde hij in de armen van een nicht die hem ook kuste en doorschoof naar een neef. 'Naar een neef, naar een neef,' galmde een dikke rouw-ondernemer door de zaal, drink je koffie op en eet je cake, en Jules durfde het niet te weigeren, totdat hij stond over te geven, buiten op een grasveld, net zolang tot zijn nicht medelijden met hem kreeg en het melkkannetje aan zijn mond zette.
Toen Jules 's morgens wakker werd, wist hij alleen nog dat hij straks zou worden getemperatuurd, en dat hij vooral geen verhoging moest hebben. Terwijl de zuster hem de thermometer had gegeven en bij zijn bed bleef staan om zijn pols te voelen, de snelheid van de hartslag vergelijkend met de snelheid van haar
59