om zijn er in Nederland geen watervliegtuigen? vroeg hij zich af, maar voordat hij zichzelf op deze vraag antwoord kon geven, vloog hij boven een enorme slang van water. In de buik van het toestel opende zich een luik. Het begon net zo lang te slingeren en te schudden tot Jules, die zich krampachtig aan de stoelleuning had vastgegrepen, los moest laten, door het gat omlaag zweefde en met zijn onderlichaam met een klap op het wateroppervlak landde en schreeuwde: 'Jeltje, help me, Jeltje, red me, waar ben je, Jel-tje...'
'Ik ben hier, ik ben bij je, schat,' antwoordde Jeltje zachtjes, 'kun je me verstaan? Ik zit naast je, voel je mijn hand op de jouwe?' en bij die woorden klemde ze zijn hand vast.
Blijdschap doortintelde Jules toen hij de stem van Jeltje hoorde, maar hij was zo moe, zo vreselijk moe, zij moest niet zo lang tegen hem praten, als een waterval stortten haar woorden over hem heen, die hij ineens niet kon verdragen. Een hevige pijn doortrok zijn onderbuik. Zweetdruppels zochten hun weg over zijn gezicht tot in zijn hals, en hij steunde: 'Ik heb pijn, ik heb pijn...'
Met een ruk van haar schouders stond Jeltje op van haar stoel. Zij moest de zuster waarschuwen. Als die niet gauw kwam om te helpen, ging Jules misschien dood. Aarzelend keek zij naar het peervormige belletje dat aan een koordje langs het hoofdend hing, nam een onverwachts besluit en drukte, nog eens, en nog eens omdat het mens niet wilde komen.
Met grote stappen kwam een verpleegster de zaal
16