ken. Een staart slingerde voor zijn ogen heen en weer als de zweep van een dompteur, richtte zich omhoog waardoor een rose cirkeltje zichtbaar werd. Jules wilde erop kijken hoe laat het was. Toen prikte de staart in zijn neusgaten, en met een driftig handgebaar joeg hij het vreemde dier weg. Tevergeefs. Het bleef volhouden, en juist toen Jules het met zijn voet een duwtje onder zijn cirkeltje wilde geven, piepte het: 'Ik zal een portretje van je maken.' Het rose cirkeltje veranderde in een veelkleurig palet, terwijl de staart er als een penseel overheen gleed. En weer piepte het beest, klagelijker dan de eerste keer: 'Ik zal een portretje van je maken.' Jules luisterde ongelovig toe, lachte omdat alleen mensen kunnen schilderen. Zodra die gedachte bij hem opkwam doofden de twee kooltjes, en voelde Jules in zijn slaap een grotere rust over zich komen, totdat hem inviel dat je na je dood voortleeft als er een portret van je is geschilderd; andere mensen kunnen dan je gelaatstrekken blijven bewonderen en over je spreken alsof je nog bestond. Misschien zouden ze karaktereigenschappen bij hem ontdekken waarvan hij zelf het bestaan niet eens vermoedde. Het speet hem dat hij het dier had laten verdwijnen. Hij was natuurlijk te onverschillig geweest. Dat zou hem de volgende keer niet meer overkomen. Die ontdekking, welke hemzelf verraste, scheen een gunstige uitwerking te hebben. Opnieuw schuurde een kop langs de benen van Jules, ditmaal slechts piepend uit blijdschap dat hij gezelschap had gekregen, een stuk linnen in zijn bek, en zijn staart richtte zich als een fakkel in de lucht waardoor het
156