hand, op straat 'De gedachten zijn vrif zong en dan wegholde, naar een ander gedeelte van de buurt, totdat hij nooit meer was verschenen? Door zijn ge-dachtenflitsen heen keek Sander naar de lege pannetjes die ze allemaal voor hun buik torsten en waarmee ze straks, voetje voor voetje om geen spatje koolsoep te morsen, uit de rai zouden terugkeren.
Z onder op of om te zien, liep Sander de Pastelstraat in. Zijn rechterhand hield hij in de zak van zijn jekker, een loper tussen de vingers om zo vlug mogelijk de benedendeur bij zijn vrienden te kunnen openen. Als hij aanbelde zouden ze wellicht schrikken, of een wK-man aan de overkant zou zien bij wie hij moest zijn. Hij stond misschien achter de gordijnen te gluren, al lachte Sander smalend om zijn angst. Hoe moesten de onderduikers zich dan wel voelen, altijd onzeker, machteloos de uren tellend en de weken. Met drie treden tegelijk, op zijn tenen, liep Sander de trap op, zich aan de leuning mee omhoogtrekkend. De mensen op één hoog waren goed, de man was bij het verzet geweest en gefusilleerd. Op twee hoog woonden onnozele mensen, een man en een vrouw, goedlachs, altijd opgewekt, zonder benul van wat er in de wereld gebeurde.
Op het voorportaal van de derde verdieping bleef Sander staan, legde zijn oor aan de deur om te luisteren of er iemand was. Hij tikte met zijn knokkels drie maal op de deur. Hij herhaalde zijn poging. Toen zei een vrouwenstem zachtjes, dringend: 'Jij moet in de kamer blijven
Hij hoorde Jopie tegen haar praten, een vierjarig
34