'Een mens weet niet meer wat goed is tegenwoordig, soms denk ik...'; de moeder maakte de zin niet af, en zei verwijtend: 'De halve dag liggen jullie in bed. Nergens hebben ze meer zin in.'
'Wat gaat dat die vreemde man aan?' vroeg Annie. 1Moeten we misschien in onze sjabbeskleren gaan zitten wachten tot we gehaald worden?'
'Hou in godsnaam je mond' riep haar moeder wanhopig, 'je weet niet waar je over praat. Of het al niet erg genoeg is, al die zenuwen. Ik bezweer je...'
Sander lag op zijn knieën de stenen vloer van de slagerij te dweilen. Hij troostte zich met de gedachte, dat vrouwen altijd zulke rotakkefietjes moesten doen, en dat de mannen dit heel gewoon vonden, hij net zo goed. Maar hoe hij zichzelf ook moed inpraatte, hij wist heel goed dat hij zich rot voelde, hij, die voor de oorlog als correspondent bij een bank had gewerkt. Tegelijkertijd schaamde hij zich voor zijn gevoelens. Al schold hij duizend keer op die twee meisjes, tegenover hen was hij verre bevoorrecht met zijn stempel van gemengd gehuwde. Misschien had die vrouw daarom zelfs wel 'sjeffie' tegen hem gezegd, omdat ze jaloers op hem was en hem wilde vernederen.
Met al dat gefilosofeer had hij de halve vloer nog niet aangedweild - zijn knieën waren kletsnat geworden, omdat hij er niet aan had gedacht van voren naar achteren te werken - toen de slager binnenkwam. Hij was een gezette man, met een korte nek, wat de indruk wekte dat hij sterk was als een stier,
128