rurg stelde hem gerust dat het al gebeurd was. 'Onze narcotiseur is zo goed dat hij u geen minuut te lang...' Ineens werd Jules door paniek overvallen, stel je voor dat hij van de tafel rolde, en toen hij zich vast wilde grijpen ontdekte hij dat zijn armen en benen in onmacht lagen vastgeklemd. Door zijn ontzetting heen juichte het in hem: ik heb het overleefd, ik leef weer. Nu zou hij ook niet meer roken, had hij Jeltje bezworen, nooit meer als hij goed door de operatie kwam, en een ogenblik wilde hij diep ademhalen alsof hij rook inzoog, wat hem eerst niet lukte totdat de steriele lucht van de operatiezaal bevrijdend in zijn longen drong. Vooral was hij blij om Jeltje die zich zo ongerust had gemaakt, en fluisterend zei hij: 'Jel,' zoals hij Jeltje soms noemde, 'Jel, ik blijf bij je.' Helder drong het in een flits tot hem door dat het nu juist het eind van de maand was, de dag waarop de ontslagbrieven werden uitgereikt, en dat hem niets kon gebeuren omdat hij ziek was en in de ziektewet liep. En weer schrok hij, want het waren juist de kneusjes aan wie bij voorkeur ontslag werd aangezegd, en angstig-spottend vroegen ze zich elke maand af wie nü op de kneusjeslijst waren geplaatst. Hij wilde het woord hardop uitspreken, voelde een prikje in zijn dij en wist ineens niets meer.
Toen stond hij, alleen een onderbroekje aan, in een rij van mensen om boodschappen te doen. Er kwam een vriend langs van vroeger. Hij zei hem gedag, maar er kwam geen groet terug. Hij heeft mij zeker niet meer nodig, dacht Jules gegriefd, en glimlachte bitter. Aan de beurt om geholpen te worden, wist hij
12