andere patiënten niet te worden gehoord.
Jules knikte verwonderd.
Salz vervolgde: 'Misschien zoekt een mens een stukje herkenning. De goeie god mag het weten. Er zijn er zo weinig overgebleven. Een uitstervende be-bevolkingsgroep, tenminste in Nederland.'
Je hoorde zijn adem door een verstopte neus.
'Die vent verveelt me,' stelde Jules gelaten vast, 'wat wil hij van me?'
Salz had zijn hand op een uitpuilende knie van Jules gelegd, die haastig zijn been strekte.
'Ik wou niet meeluisteren, maar die ene collega van u praatte zo hard, je móést het wel horen. Bent u bang voor ontslag?'
'Hoe komt u daarbij?'
De man deed alsof hij de vraag niet hoorde.
'U moet er zich niet zoveel van aantrekken. Wat kan ons nog gebeuren. Doodgaan is het ergste. En als ik er dan aan denk hoe het met onze families is gegaan, weten wij tenminste dat we in een bed peigeren, en gewoon afscheid kunnen nemen. Voor de rest? In je laatste hemd zitten geen zakken.'
Salz had tranen in zijn ogen gekregen.
Die sentimentele ouwe zak, mompelde Jules in zichzelf. Hij had zich voorgenomen nooit meer over de oorlog te praten, en probeerde er niet meer aan te denken.
'Ik moet ook niet zo somber zijn,' ging de man voort. 'Daar wou ik trouwens niet over spreken. Wat ik wou zeggen is alleen, dat een mens zich door een ontslag niet kapot moet laten maken. Je blijft toch
ii 6