Onhandig schudde hij aan diens schouder om te kijken of zijn zaalgenoot wakker was. Deze opende slaperig zijn ogen en zag een massale figuur voor zich. Door zijn half openstaande ochtendjas kwam het geweldige, met tal van handtekeningen versierde gips-been te voorschijn.
'Salz,' stelde de man zich voor, 'denk maar aan zout. En als u mijn naam niet meer weet ziet u het wel aan de kleur van mijn haar: peper en zout.' Hij sprak onduidelijk, enigszins hees, met Amsterdams accent.
Jules nam hem geërgerd op. Konden ze hem dan nooit met rust laten? Altijd was er wat anders. Net lag je te pitten of ze moesten je wassen, en als de zusters je even vergaten was er wel een of andere patiënt om je te storen. Wat een kerel. Bijna twee meter lang was hij zeker. En die brede schouders logen er ook niet om. Dikke zwarte wenkbrauwen contrasteerden met de kleur van het hoofdhaar, maar onderstreepten de donkere indruk van de ogen. In het tamelijk grove gezicht sprong de wipneus naar voren boven een te dikke bovenlip. De handen om de krukken geklemd zag hij er dreigend uit.
Toen Jules geen antwoord gaf, bleef hij verlegen staan, wilde zich omdraaien, waarbij hij met zijn onderlichaam hevig tegen het bed stootte.
'Ga hier zitten,' zei Jules met hese stem, en wees op de stoel, ik ben te moe voor een praatje.'
'Dat hoeft ook niet, ik wou alleen wat vragen.'
'Ga je gang.'
'Bent u ook joods?' vroeg hij, zachtjes, om door de
115