neelschef wilde wegnemen, moest hij in elk geval van de hoed en de rand vertellen.
'Toevallig heb ik gedroomd dat ik in de gevangenis zat, meer niet,' zei hij zo losjes mogelijk.
'Meer niet?' vroeg de man, en stond van zijn stoel op. 'Meer niet? Dan moet er toch iets met u aan de hand zijn.'
'Ach, het was helemaal niet in de gevangenis, het was het huis van bewaring,' antwoordde Jules, om het minder ernstig te maken.
'En wat is het verschil?' vroeg de man minzaam.
'Lood om oud ijzer,' wilde Jules zeggen, maar hij beet zich nog net op zijn tong, en antwoordde zo onschuldig mogelijk: 'Dan ben je nog niet veroordeeld.'
'Dus wel ergens van beschuldigd.'
De opmerking maakte Jules razend, en hij antwoordde kortaf: 'U wilt mij toch niet verantwoordelijk stellen voor een droom?'
'Wie stelt hier wie verantwoordelijk? Ik hecht bijzonder veel belang aan wat u zoëven vertelde. Waarom was u dan wel in die droom van u gearresteerd?'
'Ze dachten dat ik lood had gestolen.'
'Dachten ze dat? Zo iets denk je toch niet als er geen reden voor is?'
'Iemand had het in mijn tas gestopt.'
'De onbekende dader...' zei de man streng.
'Het was voor de grap.'
'Noemt u dat een grapje?'
'Nee, ik niet, maar zo bedoelden ze het.'
'En u was uit het lood geslagen.'
Even was Jules van zijn apropos, zei toen glim-
112