MEIDEN
Saartje heeft haar huiswerk klaar en ligt op de grond met haar pop te spelen, de pop die ze nog van de Jor-daan heeft, met lang haar en slaapogen. Een echt kleuterstoeltje staat ernaast, dat je in en uit kan klappen. Kinderachtig voor iemand die al naar de hbs gaat.
Eindelijk heeft ze polkahaar gekregen. Polkadot met zuurkool, polkadot met spek, de meiden die het dragen die zijn hallef gek. Als ik het zing lacht ze alleen maar. Want zij heeft haar zin gekregen. Eerst mocht het niet van pa. Ze is kwaad geworden en heeft zelfs gehuild. Andere meisjes uit haar klas dragen hun haar ook kort.
Moeder had het voor Saartje opgenomen.
'Ik snap jou niet', verweerde vader zich. 'Jij laat je haar toch ook niet knippen?'
Wat is dat nou voor argument. Hij wilde het zelf niet toen ze voor haar vlechten honderd gulden kon krijgen van een kapper die er pruiken van maakte. Honderd gulden, stel je eens voor wat een geld.
Misschien was hij er daarom ook tegen bij Saartje, want zij heeft bijna net zo mooi, bruin haar als moeder. Vroeger heb ik er nooit op gelet, maar nu vind ik het wel leuk als ik naar haar kijk. Het polkadot maakt haar vrolijk, net alsof ze steeds moet lachen. En haar ogen kijken je heel verwonderd aan, anders dan eerst.
Ze heeft een blauwe katoenen jurk aan, die moeder bij de Zon voor haar heeft gekocht. Bij die winkel kijk ik altijd in de etalage naar mooi ondergoed, omdat wij daar geen geld voor hebben.
94