Als iemand praat of drukte maakt schrijf je zijn naam op het bord. Hier heb je een krijtje. Maar o wee als je het niet doet. Mocht er lawaai zijn in de klas zonder dat ik een naam op het bord vind, dan krijg je de straf van degeen die hem anders had gekregen. Versta je me ?'
Haastig loopt de bovenmeester de klas uit, en inderdaad blijft het enige tijd stil. Allengs wordt er evenwel zachter, dan harder gepraat. Smekend kijk ik de kinderen die het doen aan, zeg aarzelend: 'Doe nou niet. Moet ik je soms opschrijven?'
Maar mijn eigen vriendjes zijn erbij, die schrijf je toch niet op, ik ben toch geen klikspaan. Een jongen grijpt de inktlap van zijn buurman, gooit hem weg, een ander smijt met een vlakje, mijn eigen buurjongen trekt het meisje voor ons aan haar haren. Ze begint te gillen.
Langzaam, nauwelijks merkbaar wordt de klasdeur geopend. De bovenmeester stapt naar binnen. Ineens is het stil. Met grote passen loopt hij naar het podium, grijpt de aanwijsstok en geeft er een harde klap mee op het meesterstafeltje.
'Nou is het stil', brult hij en blikt woedend de klas in. 'Ik hoor nog wat. Stil heb ik gezegd.' Een hand, gekromd als een schelp, legt hij aan zijn oor. Hij steekt zijn hoofd naar voren, houdt het scheef naar de klas gericht, luistert aandachtig en richt zich dan tot mij: 'Waar staan de namen?' vraagt hij streng.
'Ik dacht...'
'Jij hebt niet te denken, je moet uitvoeren wat ik je gelast.'
Mijn bril is zo beslagen, dat ik niets meer kan zien en hem afzet.
'Waarom heb je niemand op het bord genoteerd?'
'Ze begonnen nu pas te praten', wil ik zeggen en slik
92