'Naar bed, alle twee, en vanavond geen eten.'
We gaan achter elkaar de trap op, weg van vader, boven is het veilig.
Ik heb er lekker niets van gevoeld. Het kan me niets schelen, rotkerel, ik wou maar dat hij terugging naar Groningen.
Met Maurits hoef ik niet te praten. Hij blijft huilen en is woedend. Als ik iets zeg, hoort hij het niet eens.
'Welterusten.'
Geen antwoord.
Ik kan niet slapen ook. Elk kwartier slaat de klok. Ik raak de tel kwijt.
Zachtjes kraakt de deur. Daar is moeder, op haar tenen, ze zet boterhammen bij ons bed. Ze zegt niets, het mag niet van vader, dat weet ik.
Wat voel ik? Kruimels in bed? O ja, van het brood van gisteravond. Het is zondagochtend. Anders mogen we bij vader en moeder in bed. Maar ik durf nu niet, Mau-pie blijft ook liggen.
'Waar blijven jullie vanmorgen?' Dat is vader. Is hij niet kwaad meer?
We liggen bij ze, Maurits aan de kant van moeder, ik naast vader. Eigenlijk vind ik het naar, van dat ruitje. Zal ik het zeggen, tegen hem? Maar ik vraag: 'Hoe is het nu in Groningen, pa?'
'Volgende week voor het laatst.'
Kan dat waar zijn?
Nu vader na een half jaar weer voorgoed thuis is, heeft hij het er vaak over dat hij zo'n pech in zijn leven heeft gehad. Het is alsof de duvel ermee speelt, maar steeds als hij iets nieuws aanpakt en het goed schijnt te gaan, komt er iets tussen waarover hij zijn nek breekt. Het
80