Zwijgend gaan we naar binnen. De kans op een ijsje is verkeken.
'Naar bed. Ik zal het tegen vader vertellen.'
Nog meer huilt ze.
Slapen kan ik niet. Kinderen spelen op straat, een vader rent mee.
Morgen is vader er weer. Wat zal hij van die ruitjes zeggen ? Anders maakt hij grapjes over Groningen. Ze zeggen daar: 'Grunnigers kunnen goud scheiten.' Vieze woorden? Het betekent gewoon: Groningers kunnen goed schieten.
Moeder is naar de bus, vader afhalen.
Daar komen ze aan. Ze heeft het verklikt, dat zie je aan zijn gezicht. We hoeven niet eens goeiendag te zeggen.
Vader pakt mij het eerst beet, daar ga ik, over zijn knie. Klets, klets, op mijn kont. Ik voel er toch niets van. Ik huil ook niet, dat zou hij wel willen. Wanneer houdt hij op? Mijn gat gloeit ervan, hij heeft keiharde handen. Kan hij wel, tegen een klein kind? Ik zeg hem nooit meer goeiendag, nooit meer.
Maurits probeert zich los te rukken. Hij schreeuwt en trappelt. 'Je nog verzetten ook, tegen je eigen vader.' Pats, de eerste tik heeft hij te pakken. 'Rotman.' Maupie durft hem zelfs uit te schelden. Nu weet vader van geen ophouden.
'Zo is het genoeg, Barend!' roept moeder ineens.
Hoort hij het niet?
'Je scheidt ermee uit zeg ik je', ze gilt het naar hem.
Toch slaat hij door.
'Je begaat nog een ongeluk', huilt ze en ze pakt hem bij zijn armen.
Eindelijk, hij laat Maupie los.
79