'Nog maar 86 nummers, dan zijn we er.'
'Als we er over vijf minuten niet zijn, gaan we terug.'
Je kan beter niet op de nummers letten. Tussen elk huis is een stuk land. Het gaat heel langzaam.
Zou ze in de gaten hebben dat de vijf minuten om zijn? Eens kijken: nog 72 nummers.
'Nou is het genoeg.' Moeder blijft staan.
'We zijn er bijna.'
'Dat is niet waar. Het wordt vanavond veel te laat voor we weer thuis zijn.'
Niets helpt. We mogen niet eens even uitrusten.
Ze heeft plotseling haast, Saartje ook, die hatelijke kat. 'Nu hebben jullie wel de tijd, hè?' zegt ze tegen ons omdat we willen keilen.
'Kom kinderen, geen ruzie maken. Jullie mogen straks nog een half uur op straat spelen.'
De terugweg gaat veel vlugger.
Moeder klapt dat we binnen moeten komen.
Heeft ze de ijsman gehoord?
'Nu geen ijsje, die kaarten hebben me geld genoeg gekost.'
Dat is gemeen, ze wou zelf niet verder.
Als ze niet toegeeft slaan we een ruitje stuk, dreigen we alle twee.
'Zoiets heb ik nog nooit meegemaakt. Vooruit, naar binnen.'
Ze wil ons beetpakken. Los. Daar ligt een steen.
'Krijg ik een ijsie?'
'Nee, zeg ik je.'
Kets, een ruitje stuk. Pats, nog een.
Moeder huilt en schreeuwt: 'Naar bed, nare kinderen. Het zal jullie er nog eens naar vergaan. Jullie zullen er later spijt van hebben.'
78