we zo voorzichtig mogelijk door de kamer, want als je tegen een stoel aanloopt valt er een beddeplank op de grond. Dat is al vier keer gebeurd, zodat vader zelfs kwaad dreigt te worden en onhandige-boks-met-keu-tels tegen me zegt, wat moeder weer sust. Op een feestavond mag je geen bonje maken.
Saartje heeft slingers gemaakt, van gekleurd papier, heel kunstig; hoe ze dat zo uitgeknipt heeft met al die figuurtjes er precies in, daar snap ik niets van.
Aan de klopper op de buitendeur horen we dat het de Foeliedwarsstraat is die het eerst komt. Oom Izaak klopt altijd zo. Hij komt heus wel eens vaker bij ons, om met vader te dammen. We moeten hun jassen boven op een bed leggen, alleen opa zet zijn pet niet af. Dat doet-ie nooit. Vader maakt er een geintje over, dat opa zeker zijn keppeltje moet ophouden vanwege de brooge die hij moet opzeggen over de bruidssuikers. Opa zwijgt. Hij zucht. Dat zal hij straks weer doen, de hele avond door, net als bij hem thuis, dat hoort bij hem. Opoe begint meteen te redderen. Moeder protesteert: 'Het is vandaag een soort jomtof, een feestdag, en ga nou zitten, ga er nou een keer van genieten.'
'Het is jouw feest', zegt opoe, 'laat mij nou maar mijn gang gaan.'
Dan komt de misjpóge van de Heimansweg. Ze kibbelen bij het binnenkomen wie het cadeautje moet geven, een cake die tante zelf heeft gebakken, en geen tornar erin maar echte roomboter, je kan het ruiken. Oom zit meteen op zijn praatstoel als het over bakken gaat. Hij loopt immers voor De Samenwerking met een broodkar en weet hoe er wordt geknoeid in de bakkerij. Ze doen te veel water in het deeg, die rotzakken, en een arme bliksem kan ervoor betalen. Maar bij de Coöperatie gebeuren zulke dingen niet.
59