We kennen het gedichtje uit het hoofd en declameren het luidruchtig met Saartje mee, totdat ze ons waarschuwt dat we niet zo moeten schreeuwen, anders horen vader en moeder het.
En inderdaad komt op de avond van het feest de hele familie, van vaders kant tenminste. De misjpóge van moeder woont immers niet in Amsterdam, is verspreid over de mediene, van hen kan niet worden verwacht dat ze er helemaal voor op reis gaan. Voor de Amsterdammers is het al een opoffering: naar Tuindorp Oost-zaan, mijn lieve hemel, eerst met de tram, dan met de bus, je bent een halve dag onderweg.
Bij elkaar komen ze met hun zeventienen. Reken maar uit: opa en opoe uit de Foeliedwarsstraat, met de kinderen die nog thuis wonen, nou ja, kinderen, bij wijze van spreken, want ze zijn al grote mensen, alleen niet getrouwd. Van de Heimansweg met zijn vieren. En uit de Tolstraat wel vijf: oom en tante met de drie jéletjes.
Zeventien. Zoveel stoelen bezitten we niet, daar moet je wel heel rijk voor zijn. Maar met een bedde-plank tussen twee stoelen is er voor iedereen een zitplaats. Een Spaans ameublement heeft vader met tintelende ogen gezegd, en we zijn niet eens Portugezen. Zulke gekke opmerkingen maakt hij altijd. 'Portegies. Mesjogge Portegies.' Wat betekent dat nou weer?
En zo zitten we de avond van het grote gebeuren te wachten, totdat ze er allemaal zijn. Een dergelijk feest hebben we nooit eerder beleefd, al ben ik als klein kind eens meegenomen naar een choppe. De rebbe gooide toen een wijnglas stuk, zomaar tegen de grond, alsof het geen geld kostte.
Bij de voorbereidingswerkzaamheden schuifelen
58