bad aan de Hamerkade ga. Het is er hartstikke vol, en samen kleden we ons uit in één hokje.
'Schaam je je misschien?' vraagt Kees onverwachts. 'Je staat met je kont naar me toe.'
'Ik was bang dat ik zou uitglijden.'
'Laat eens kijken.'
'Wat?'
'Doe niet zo lullig. Waarom worden jullie besneden?'
Hij zegt ook 'jullie'. Jullie is jodenvolk, zo beginnen ze altijd.
Kootje, de wiskundeleraar die geen orde kan houden en bij wie je niets leert, heeft Selien uit Saartjes klas voor jodin uitgescholden. Saartje vertelt erover aan tafel, en we raken er niet over uitgepraat.
Waarom zouden de mensen tegen joden zijn? Of de mensen, dat is ook weer jiddiesje overdrijving, daar heeft vader gelijk in. Sommige mensen. Ik snap er niks van. Saartje en Maurits worden nooit uitgescholden, en ik wel, alleen maar omdat mijn haar zwarter is. Dan zeggen ze meteen 'joodje', terwijl ze tegen een jongen met rood haar gewoon 'rooie' zeggen, wat ook al rottig is. Zelfs in boeken gaan ze tegen joden tekeer. Bij Dickens is een jood de woekeraar die kinderen voor zich laat bedelen. En in Ivanhoe hebben de joden het ook gedaan. Net als in 'Met een kwartje de wereld rond'. Het zijn allemaal geldwolven, de joden die ze beschrijven. Terwijl de kinderen op het jodenschool-tje bijna allemaal schoolkleding dragen, zo arm zijn ze. Daar hebben wij het nog goed tegenover. En waarom is vader onder de gojem gaan wonen? Waarom heeft hij Maupie en mij laten besnijden, zodat alle jongens ons ermee kunnen pesten?
55