ons loom maakt, vertelt de meester de geschiedenis van ridder Witte die in Haamstede slag heeft geleverd, en nu moeten wij zijn voorbeeld volgen en een duin veroveren. Met grote stappen klimmen we omhoog, blijven staan met pijn in de zij, hollen opnieuw, en wie het eerste boven is bindt zijn zakdoek aan een stok om de vlag te planten. Als je dat doet is het van jou. Zo deden ze vroeger, zegt meester, en tegenwoordig niet minder, voegt hij er lachend aan toe. Vader zegt ook altijd zulke dingen.
Het is winderig aan het strand, in de zandkorrels die in je ogen waaien schroeit de zon mee. De wegebbende zee heeft kleine meertjes achtergelaten waarin kinderen kledderen met een schepje en een emmertje. Wij zoeken het brede strand om er te kunnen spelen en hollen. Het is door de golven geribbeld als een enorm wasbord, waarboven zandvlagen krijgertje spelen. Het schelpentapijt kraakt als je erover loopt. Daar zal ik voor Maurits de mooiste schelpen zoeken, een grote ook, die je aan je oor kunt houden om de zee te horen ruisen.
Als je je ogen half sluit lijkt de rij duinen achter het strand op een plaatje in ons schoolboekje, met helmgras als plukken kameelhaar en gelige zandplekken als kale buiken.
We hebben onze schoenen en kousen op een hoop bij elkaar gesmeten, vlak bij de strandstoel van meester, om te kunnen pootje baden. Steeds holt een kind naar hem toe om hem iets te vragen, te zeggen dat hij moet piesen of nog erger.
'Meester, Annie is een tietensjanser', roept Loetje plotseling, 'kijk maar, ze heeft haar bloesie uitgetrokken.'
34