meer terug. En door de houten wanden van drie coupés dreunt het liedje: 'We gaan nog niet naar huis, nog lange niet, nog lange niet...'
'Kijk', zegt meester Koolman, en we moeten om een beuk gaan staan. Hij haalt een padvindersmes te voorschijn, kerft de letter J in de bast, peutert deze voorzichtig van de stam en laat hem vallen. 'En nu naar de grond kijken.'
Er is niets te zien, de letter is onvindbaar tussen gras en verdorde bladeren.
Hij snijdt opnieuw in de schors, legt de J nu in zijn handpalm, hurkt en drukt hem met een onverhoedse beweging van zijn hand in de aarde.
'Zien jullie?' vraagt hij.
Als je heel goed kijkt, met je neus er vlak boven, lijkt het alsof de J in de stoffige aarde zichtbaar wordt, de krul tenminste.
'Zo is de boekdrukkunst ontstaan', verklaart meester. 'Ontdekt door Laurens Janszoon Coster. En weten jullie waar hij vandaan kwam? Uit Haarlem, mijn geboortestad.'
Meester Koolman zegt het trots. Dan voegt hij eraan toe: 'Maar de Duitsers zeggen dat Gutenberg de boekdrukkunst heeft uitgevonden. Wie zou er gelijk hebben?'
'Wij', roepen we allemaal.
'Geen van tweeën. De Chinezen kenden het drukken al ten tijde van Christus. Wat zeggen jullie daarvan?'
We hollen van het duin, verliezen ons evenwicht, rollen omlaag en als we geen adem meer over hebben en bij elkaar gaan zitten in een duinkom, waar de warmte
33