ik alleen teruggaan, na een kwartiertje. Dat is toch zo erg niet. Maar Maurits drukt zijn hand steviger in de mijne en zeurt: 'Ik wil ook.' Mijn vriendjes slenteren de straat al uit. Ik ruk me los. 'Als je op me wacht, krijg je een ijsje van me', bezweer ik en ren de jongens achterna. Op de hoek kijk ik nog even of hij is blijven staan. Gelukkig, hij huilt alleen maar.
'Nee, niet door het draaihekje', waarschuwt Chris. Er is een eigen ingang voor leden. Als ze me aanhouden zal ik zeggen, dat we hier pas wonen en dat mijn vader ook lid wil worden. Maar niemand let op ons.
Ik ren mee, de papegaaienlaan in. Aan weerszijden schommelen de krijsende, bonte vogels in hun halve hoepels. Mensen duwen kesousjes in hun kromme snavels, laten ze soms uit angst vallen. We rapen ze op, zodra ze zijn doorgelopen, graaien ze voor eikaars handen weg en pellen ze voor ons zelf. Die dieren krijgen toch wel.
We slenteren door naar de apen met hun gekleurde konten. Een ervan draait een spiegeltje om, maar begint er, als hij aan de achterkant niets ziet, met zijn gele tanden op te bijten. 'Kijk die eens', schreeuwt Chris. Elkaar aanstotend kijken we naar de lange punt die een aapje met driftige handbewegingen tussen zijn benen te voorschijn heeft getoverd.
'Maken jullie niet zo'n herrie', zegt een oppasser, die plotseling achter ons blijkt te staan. 'Als jullie niet rustiger zijn stuur ik jullie de tuin uit.'
'O ja, mijn vader is lid, dat durft u toch niet', antwoordt een van de grootste jongens.
Nijdig grijpt de man hem bij de schouder. 'Wie durft dat niet, snotneus? Ik weet nog iets beters: ik zal jullie namen eens opschrijven. Dan krijgen ze thuis een mooi briefje. Eens zien of je dan ook zoveel praatjes
24