nes vader is zelfs directeur van een muloschool; al kun je zo iets niet laten merken, ik wou maar dat ik verkering met haar kreeg. Agaaths vader is ook rijk. Toch heeft zij tegen Saartje verklaard: 'Je zou niet zeggen dat jouw vader maar schoenmaker is. Hij ziet er zo statig uit, hij zou wel burgemeester kunnen zijn.'
Eigenlijk ben ik ook heel trots op vader. Vroeger helemaal, toen was ik al blij als hij lachte - over zijn hele gezicht - en dan moest ik meelachen of ik wilde of niet. Ik vind het zelf naar dat ik tegenwoordig zo kribbig word als hij erbij is. Wist ik maar waarom. Zeker omdat ik zo veel huiswerk heb, of omdat we gauw ons rapport krijgen. Misschien heeft hij ook wel zorg, daar kun je als kind geen hoogte van krijgen. Hoewel, kind? Zo klein ben ik nu ook niet meer.
'En?' vraagt vader aan tafel, 'is het voor elkaar gekomen?'
'Ja hoor, d'r was niks an', antwoord ik onverschillig.
'Daar zag je nu zo tegen op', zegt moeder.
'Hij is overal bang voor', mengt Maurits zich in het gesprek. 'Voor meisies is hij ook bang.'
'Hou jij je mond', snauw ik en trap onder tafel tegen zijn scheen.
'Dat zeggen ze zelf', gaat hij door, maar vader zegt dat hij zich er niet mee moet bemoeien. Voorzichtig steek ik mijn tong tegen hem uit, mijn hoofd naar hem toe gedraaid opdat zij het niet zien. Ineens schreeuwt hij: 'Pestkop', wil me een stomp geven, maar ik grijp zijn hand en laat niet meer los al rukt hij nog zo hard.
'Afgelopen of niet?' zegt vader streng, 'dat gedonder aan tafel wil ik niet hebben. Anders eten jullie boven jullie bord maar leeg.'
Zwijgend eten wij verder.
ii8