tige adem, en ik leun met mijn ellebogen op tafel, het hoofd in mijn handen.
'Zit daar niet zo stom', begint vader opnieuw, maar ik blijf koppig zitten. Wat kan mij het schelen. Dan maar niet. En moeder sust: 'Kom nou, die ruzie is nergens goed voor. Toe nou, luister nu eens. Hebben ze geen pot bij de ajc voor kinderen die het niet kunnen betalen?'
'Geen denken aan', antwoordt vader. 'Wij hebben onze koved op te houden. We zijn geen schnorrers.'
'Als je dat niet wilt, laat hij dan bij de Lichtenbergs vragen of hij een week later mag betalen.'
'En als het geld er dan ook niet is?' mopper ik ertussendoor.
'Dan draaien ze er maar knobbeliesjworst van', zegt vader schamper, maar moeder smeekt: 'Plaag die jongen nou niet. Kom, je moet niet zoveel scrupules hebben. Ga naar de Lichtenbergs. Als onze klanten zich zo te sappel maakten om hun schuld aan ons, waren we al schatrijk geweest.'
Aarzelend laat ik de ijzeren klopper op de deur vallen. Wim Lichtenberg, de afdelingsvoorzitter van de ajc-Tuindorp kijkt mij verbaasd aan door de halfgeopende deur.
'Kan ik je ergens mee helpen?'
Ik stamel: 'We hebben het geld nu niet.'
'Wat voor geld?'
'Voor het Paaskamp.'
'En?'
'Of ik toch mee mag. Of het volgende week kan worden betaald. Mijn vader heeft me gestuurd.'
'Je vader?' vraagt hij, en schiet in de lach.
'Heb je daar die ouwe voor nodig? Dat had je toch
116