ZIEKTE
Nu is Saartje ziek. Je hoort haar 's nachts hoesten. De koorts wil niet zakken. Ze werd toch al zo mager, de laatste tijd. We zijn wel geen lid van het ziekenfonds, maar toch heeft vader de dokter nu gewaarschuwd. Ze moet naar de Achtergracht, daar maken ze foto's van je longen. Voor alle zekerheid.
Ik moet alleen naar school en mag opeens mijn brood niet meer op straat opeten. Ze willen dat ik naar een lunchroom ga en daar een glas melk neem. Zonde van het geld. Vandaag is het goed weer. Op een bank op de Nassaukade kun je rustig zitten eten.
Van wie is die hand? Vader staat achter me, hij ziet geelgrauw. Wat is er gebeurd? God, als hij maar niet denkt dat ik het dubbeltje voor de lunchroom zelf wil inpikken.
'Ik heb je gezocht', zegt hij zacht, 'je was niet in de melksalon. Voor school stond je ook niet. Gelukkig dat ik je hier tref.'
Gauw zeggen dat het zo'n mooi weer is, dat het niet nodig is het geld uit te geven en dat ik hem het dubbeltje terug wilde geven.
Als hij het maar gelooft, hij hoort het niet eens.
'Ik ben naar de Achtergracht geweest. Het is niet goed met Saartje. Ze heeft tbc.'
Ze zeggen dat je er dood van kan gaan. Maar tante Roosje is er beter van geworden.
'Hoe moet het nu met haar examen, pa?'
'We zullen wel zien, anders een jaar later.'
Saartje staat op de lijst voor een sanatorium. Als er
108