eens op. Hij zegt alleen tegen Richard: 'Als het nog een keer gebeurt ga je van gymnastiek af, dan wil ik je hier niet meer zien.'
Als alle leraren zo waren zou het op de hbs niet erg zijn. Soms denk ik dat iedereen op me let, maar er zijn wel meer jongens zoals ik. Dick heeft geen vader en komt uit de Jordaan. Ik zit naast hem in de bank. Hij weet dat ik ook in de Jordaan ben geboren, dat heb ik hem verteld.
Eindelijk, vier uur.
Ik moet eerst naar de Leliestraat, een zak met schoenen halen. Die heb ik er vanmorgen gebracht, voor ik naar school ging. Dat doet vader tegenwoordig. Hij slaat de zolen op en laat ze in de stad machinaal pennen, dat spaart hem werk. Een paar keer in de week neem ik de zak schoenen mee. Als ze maar klaar zijn, soms moet ik wachten, dat scheelt me een bus en dan kom ik nog later thuis.
Ik heb een blaar op mijn hiel, het is wel rot, maar dat heb je nu eenmaal met nieuwe schoenen. Saartje en ik hebben nieuwe kleren gekregen, vader heeft bij oom Jacques in Apeldoorn honderd gulden geleend. Die is heel rijk, zegt vader. Ze komen nooit bij ons, maar hij heeft toch die honderd gulden gegeven; wel moest hij het zilveren beursje in onderpand hebben, dat moeder van opoe uit Arnhem heeft geërfd.
Ik dacht dat de zak schoenen vanmorgen veel lichter was. Mijn spieren doen pijn als ik hem draag. Klappertanden moet ik ook. Ik wist nooit dat de halte van lijn dertien zo ver van de Leliestraat is. Daar is de tram, eindelijk, het zweet breekt me uit. Centraal Station, uitstappen, voor de IJpont. Ik ril nu van de kou en moet braken, over de reling, als ik me maar niet zo on-
102