het vooral niet merken. Nu ben ik met mijn hoofd onder de zware deken, blijf even liggen in het donker, dat mij figuren voor de ogen tovert. Nauwelijks ademend glijd ik verder naar beneden, bijna tot het voeteneind, en rol mij om. Ik tast met één hand naar moeders nachtpon, trek hem geluidloos omhoog, en word bevangen door een vreemde verwarring: ik wil haar gat zien, maar er is volmaakte duisternis. Dan leg ik mijn hand tegen haar naakte onderlichaam en val meteen in slaap, zonder overgang haast, bedwelmd door haar warmte.
Ik peuter aan bandjes, die er anders nooit zitten. Een harig been, waar ik niets van begrijp. Een weerbarstige ruk. Dan draait vader zich om, en slaapt door. Ademloos blijf ik nog even liggen, wriemel mij omhoog. Mijn hart bonst na in mijn keel; hij heeft er niets van gemerkt.
'En nu maken jullie geen ruzie meer, anders krijgen jullie voor je kont', roept moeder hees-opgewonden uit de winkel, waar zij de klanten helpt als vader er niet is, naar het achterkamertje-magazijn dat doordrenkt is van de wrange en toch lekkere lucht van gelooid leer en waarvan de muren schuilgaan achter stellingen volgepropt met pakjes tacks, gummihakken, veters en schoenhaakjes, nijptangen en schoenmakershamers. Op de grond een stapel leesten, die je tegen elkaar kan klepperen. In een afzonderlijk vak schoensmeer, in kleine doosjes voor de verkoop aan gewone klanten; in machtige dozen voor schoenmakers, die er enige maanden mee voortkunnen. Als je zo'n doos op zijn zijkant met je voet heen en weer rolt, valt soms het deksel eraf.
9