bedacht ik wel een smoes voor. Moeder droeg ook al van die vreemde kleren, net alsof wij andere mensen waren die er niets om gaven dat je afweek van de rest.
Toen we eindelijk voor de huisdeur stonden, sloot Saartje haar ogen. Plukjes fluweelbruin haar kleefden langs haar bezwete voorhoofd. En ik had maar één gedachte: Was ik maar groot, was ik maar niet zo'n bange schijterd, dan zou ik voor Saartje die slobkousen weggooien.
98