'Mens zeur niet zo door.' Vader pakte de krant, en ging aandachtig zitten lezen. Dat deed-ie vaak aan tafel, terwijl wij het niet mochten. Dat hoorde niet zo, zei hij. Hij doopte zijn brood in de koffie en zag niet eens meer dat hij at.
Nu er niet zo geschreeuwd werd, kon je tenminste over alles nadenken. Waarom zouden de mensen tegen joden zijn? Of de mensen, dat was ook weer jiddiesje overdrijving, daar had vader gelijk in. Sommige mensen. Ik snapte er niks van. Saartje en Maurtis werden nooit uitgescholden, en ik wel, alleen maar omdat mijn haar zwarter was. Dan zeiden ze meteen 'joodje', terwijl ze tegen een jongen met rood haar gewoon 'rooie' zeiden, wat ook al rottig was. Zelfs in boeken gingen ze tegen joden te keer. Bij Dickens was een jood de woekeraar die kinderen voor zich liet bedelen. En in Ivanhoe hadden de joden het ook gedaan. Net als in Met een kwartje de wereld rond. Het waren allemaal geldwolven, de joden die ze beschreven. Terwijl de kinderen op het jodenschooltje bijna allemaal schoolkleding droegen, zo arm waren ze. Daar hadden wij het nog goed tegenover. En waarom was vader onder de gojem gaan wonen? Waarom had hij Maupie en mij laten besnijden, zodat alle jongens ons ermee konden pesten? Hij was voor assimilatie, zoals hij dat noemde, en tegelijkertijd wond hij zich verschrikkelijk op als we voor
87